In Londen werd het schip gelost en onderwijl werd in de machinekamer het nodige onderhoudswerk door eigen- en fabriekspersoneel uitgevoerd. Dit onderhoudswerk gebeurde, in elke haven trouwens, in de dagdienst terwijl de drie assistenten gewoon doorgingen met het wacht lopen, want aan boord van schepen gaat het leven, dag en nacht, gewoon door. Hierdoor konden we, hetzij in de morgen hetzij in de namiddag, een kijkje in de stad nemen. Ik herinner me dat het alle dagen prachtig weer was en de luchtafweerballonnen glinsterden hoog aan de hemel.
Toch werd het passagieren danig verziekt door het regelmatig terugkerende luchtalarm. Soms zag je geen enkel vliegtuig en kennelijk vlogen de Duitsers alleen maar net even over het Kanaal om de boel wat te verkennen of ergens een paar bommen neer te gooien ver weg van Londen. Maar ja, je weet het nooit, ze waren nu eenmaal gesignaleerd, risico werd er niet genomen, dus werd er luchtalarm gegeven. Toch gebeurde het nog al eens dat er daadwerkelijk een stelletje bommenwerpers met wat jagers er om heen boven Londen verscheen. Dat gaf het nodige leven in de vorm van geconcentreerd afweervuur, maar al de tijd dat ik in Londen was heb ik er nooit een naar beneden zien vallen.
Wat me wel opviel was dat het leven, ondanks dit alles, gewoon doorging en niemand een stap harder liep. Aan de andere kant bleven de Duitsers eerbiedig boven de ballonnen vliegen en soms was een jager zo driest om een ballon lek te schieten.
Al met al geweldig spannend zolang ze maar niet ’s nachts over kwamen om je wakker te houden, want we hadden onze slaap nodig om overdag te kunnen presteren. De boot was al ver leeg en toch was er nog geen woord gesproken over vertrek, maar het was natuurlijk zo klaar als een klontje dat we weer langs de Oostkust moesten als we Londen zouden verlaten. Dat trok ons nu niet zo erg aan en, omdat we ook de kranten lazen, wisten we dat het langs de Oostkust niet alleen in de nacht nogal eens prijs was maar ook overdag. In feite, het lokte ons helemaal niet zo erg aan.
Maar wisten wij veel wat er, in Duitsland, door het hoofd spookte van een vent met een Hitlersnor. Het leger was wel klaar voor een landing op de Engelse kust maar hij vreesde toch nog de sterkte van de Engelse luchtmacht en daarom ging hij in conclaaf met zichzelf.
Tenminste, dat denk ik.
Dictators mogen dat, want die zijn meestal ook benoemd door zichzelf. Op de een of andere manier zonderen ze zich af met een spel kaarten, een glazen bol of gaan ze gewoon slapen. In ieder geval, na verloop van tijd, wanneer de denkbeeldige witte rook is opgetrokken, komen ze met een idee dat tot doel heeft eventueel andersdenkenden in de nabije of verdere toekomst te elimineren.
Kennelijk heeft hij toen zijn dikke vriend Göring bij zich geroepen en een plan ontvouwd om de luchtoorlog boven de Britse eilanden zodanig op te krikken dat de Britten zich na een paar weken of een maand zouden overgeven. In ieder geval zou hun luchtmacht zo goed als geheel vernietigd moeten worden. Of dat zo is weet ik niet natuurlijk, maar het zou kunnen nietwaar?
Het plan werd werkelijkheid en zo kon het gebeuren dat op 7 september 1940 een luchtvloot van, tot nog toe, ongekende omvang (men zegt van een negenhonderd vliegtuigen) het ruime luchtruim koos, over het Kanaal, richting Londen. En ze kwamen niet druppelsgewijs maar ‘en masse’. Waar naar toe? Juist, de Londense dokken.
We zagen ze komen. Toen de eerste bommen vielen rende ik als een gek de loopbrug af en na een pas of veertig vloog ik in een smalle ingang onder de in aanbouw zijnde grote betonnen silo. Veilig ? Dat was afwachten.
De tijd scheen stil te staan. Het regende bommen en hoe lang het duurde weet ik niet. Door de smalle ingang zag ik allerlei zaken de lucht ingaan die normaal gesproken altijd stevig op de grond staan en dit alles onder een paraplu van stof en rook van ontploffende bommen. Horen en zien verging me terwijl het leek alsof mijn kleren en mijn haar van mijn lichaam werden geblazen. Het duurde een eeuwigheid. Maar aan alles komt een eind en dus ook aan dit bombardement.
Toen ik weer buiten kwam wist ik niet wat ik zag. Hoe is het mogelijk dat een, voor mij nu toch wel bekende omgeving zo kon veranderen in zulk een korte tijd. Overal branden en ontploffingen van tijdbommen. De stank van kruitdamp en verbrandend hout en weet ik wat nog meer was behoorlijk indringend.
De East End dokken waren als het ware omzoomd door kleine huisjes van meestal dokwerkers en hun gezinnen. Die hadden ook de volle laag gekregen. Vele huisjes waren alleen al door de luchtdruk in elkaar gestort en het hele hebben en houden lag, letterlijk, op straat. Schepen stonden in brand of waren al half gezonken. Kortom, het was een tafereel om nooit te vergeten.
Wat was er met ons schip gebeurd? Hiervan kregen we de tranen in onze ogen. Een bom was in de machinekamer ontploft en had de vriesmachine en de stalen, onder druk staande ammoniakflessen vernield. Een andere bom was in het ruim naast de machinekamer ontploft en had het waterdichte schot als een zeef gemaakt. Twee andere bommen waren vlak naast het schip gevallen met als gevolg vernielde klinknagelverbindingen van de huidplaten van de twee ruimen achter de machinekamer. Het water dat hier door naar binnen stroomde kon via het, nu niet meer, waterdichte schot de machinekamer bereiken. Met twee ruimen en de machinekamer vol water zonk onze anderhalf jaar oude schip tot de bodem van het dok totdat het water nog een halve meter onder het hoofddek bleef staan.
<< vorig hoofdstuk ———————————————————–volgend hoofdstuk >>